Eerst wist men zeker: de moord moest vier jaar geleden gepleegd zijn. Daar werd het: in januari of februari van dit jaar. Vandaar dat we de zaak hebben gezet op de datum waarop spelende kinderen het lijk vonden: zaterdag 10 augustus 1957.
Althans: delen van het lijk.
Die zaterdag speelden de kinderen bij de modderkommen aan de Noorderduinweg te Zandvoort.
De Modderkommen waren enkele grote bassins in de duinen waarin de riolering van de badplaats uitmondde. Af en toe zakte het water en die zaterdag was het water zover gezakt dat de kant gedeeltelijk droog was komen te liggen.
De jongens aarzelden. Was het de romp van een dier? Of van een mens?
Ze stapten naar de politie.
De bekende patholoog-anatoom dr. Jan Zeldenrust stelde vast dat het menselijke resten waren, van een man, en dat hij zo'n vier jaar eerder moest zijn vermoord.
De ontbrekende delen - hoofd, ledematen - werden niet gevonden. Nog wel een paar wervels en een paar ribben.
Het slachtoffer bleek 20 tot 25 jaar oud te zijn geworden en vermoedelijk dus al in januari of februari 1957 om het leven te zijn gebracht.
Maar die wie? En wie was hij? Er werd niemand vermist die de vastgestelde kenmerken bezat.
Een maand later besloot de gemeente Zandvoort de put te dempen. De modderkommen zouden worden vervangen door een rioolzuiveringsinstallatie.
De zaak kon niet worden opgelost, hoewel sommigen wel wisten hoe de vork in de steel zat.
Een van die tips die de politie kreeg was dat het lijk van een Amerikaan was. Vandaar dat hij niet in het grote boek van vermiste personen stond.
De man zou om het leven zijn gebracht bij de Spaarndammerdijk en wel door... Gerrit Schutte. Al dan niet in samenwerking met zijn vriend Friedrich van Houten.
Want hadden beiden in 1956 niet bordeelhoudster Betje Schevenhoven vermoord en begraven in de duinen?
Ja, dat hadden ze.
Maar toen de politie de twee ondervroegen, schamperden ze: 'Die zaak is al verjaard.'